Koninklijk besluit van 27 april 1997 tot instelling van een Ombudsdienst Pensioenen met toepassing van artikel 15, 5° van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.
(B.S. van 16.5.1997)

VERSLAG AAN DE KONING

Sire,

De bestuurlijke vernieuwing is een belangrijke doelstelling van deze en de vorige Regeringen. Men is er zich van bewust dat de bestaande rechtsbeschermingsprocedures, zowel de administratieve als de jurisdictionele, niet altijd volstaan om de bestuurde die meent dat hij niet correct behandeld wordt door een overheid, genoegdoening te schenken.

Het is dus noodzakelijk mechanismen te voorzien die toelaten de mensen, zonder formalisme, hun klachten ten aanzien van allerlei diensten en overheden te doen gelden.

Die klachten kunnen zich op verschillend vlak situeren. Er werden dan ook op verschillende niveaus en zowel voor privé-diensten als voor openbare overheden ombudsfuncties ingesteld.

De Ombudsdienst is een plaats waar, met de hulp van een bemiddelaar, het contact tussen de burger en de publieke of particuliere instanties wordt vergemakkelijkt. Het is een onafhankelijke dienst, bekleed met moreel gezag, die op basis van klachten de werking van besturen of het onbehoorlijk - dus niet onwettelijk - optreden van deze diensten onderzoekt, aanbevelingen doet voor het oplossen van concrete problemen of voor structurele verbeteringen, via bemiddeling voor beide partijen een aanvaardbaar compromis nastreeft en zijn bevindingen openbaar maakt in jaarverslagen.

Er is reeds lang een algemeen aanvoelen dat een Ombudsdienst Pensioenen kan bijdragen tot het wegwerken van het onbegrip dat in vele gevallen bestaat tussen de gepensioneerde of de toekomstig gepensioneerde en de pensioenadministraties. Er is op dat niveau ongetwijfeld nood aan een specifieke instantie die als vertrouwenspersoon en als bemiddelaar optreedt.

De intentie tot instelling van een Ombudsdienst voor de pensioensector werd door de Regering opgenomen in het Regeerakkoord :

"de hervorming van de pensioenen zal aangegrepen worden om de wetgeving doorzichtiger te maken voor de gerechtigden door de coördinatie van de pensioenwetgeving. Tevens zal de gemeenschappelijke infodienst van de pensioenadministraties verder uitgebouwd worden, en aangevuld worden met een ombudsfunctie;".

Het onderhavig besluit geeft concreet gestalte aan dit objectief, waarvoor de Regering met de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, expliciet gemachtigd werd.

De tekst van het besluit en van het verslag werden aangepast aan de opmerkingen van de Raad van State. In de commentaar bij de artikelen wordt daaromtrent nadere toelichting verstrekt.

COMMENTAAR BIJ DE ARTIKELEN

Artikel 1. Met deze bepaling wordt de ombudsdienst voor de pensioenen ingesteld. Het is een dienst die is ondergebracht bij het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu.

Artikel 2. In dit artikel wordt gepreciseerd dat de ombudsdienst uit twee leden bestaat die tot een verschillende taalrol behoren, en dat zij kunnen beschikken over een administratieve cel waarvoor de Minister van Pensioenen het personeel ter beschikking stelt.

De modaliteiten van de ter beschikkingstelling van dit administratief personeel zullen worden bepaald in een in Ministerraad overlegd besluit. Hierbij zal erover worden gewaakt dat de autonomie van de ombudspersonen maximaal verzekerd is. Het personeel van de ombudspersonen zal dus uitsluitend onder hun hiërarchisch gezag staan.

Artikel 3. Dit artikel omschrijft de bevoegdheden van de ombudspersonen.

Het gaat inzonderheid om klachten met betrekking tot handelingen of werking van de pensioendiensten - bijvoorbeeld indien het optreden onbehoorlijk was of op een meer efficiënte of dienstverlenende wijze kan verlopen - en de vaststelling van de rechten van de gepensioneerden of toekomstig gepensioneerden of de betaling ervan.

Met pensioendiensten wordt bedoeld alle organismen - in de publieke of privaatrechterlijke sfeer - die wettelijke pensioenen beheren, toekennen of betalen, rekening houdend met de hierna vermelde beperkingen van een federale dienst.

De bevoegdheid van de ombudspersonen strekt zich derhalve uit tot klachten met betrekking tot het optreden van de pensioendiensten, het vaststellen van pensioenrechten en het betalen van die rechten en dit ongeacht het gaat om federale of gewestelijke instellingen, lokale besturen of privé-ondernemingen die belast zijn met vermelde opdracht.

Het is uiteraard zo dat deze bevoegdheid, zoals uiteengezet in het advies van de Raad van State, geen afbreuk kan doen enerzijds aan de bevoegdheden van de federale ombudsmannen - bedoeld in de wet van 22 maart 1995, bvb. met betrekking tot klachten over de werking van personeelsdiensten van federale overheden die gegevens bijhouden en doorsturen naar pensioendiensten - en anderzijds, aan de autonomie van de
Gemeenschappen en Gewesten of de lokale besturen.

Alle feiten of gedragingen uitgaande van de bedoelde pensioendiensten, waarvan de klager meent dat ze onbehoorlijk zijn, kunnen aan een onderzoek worden onderworpen. Dit slaat op gedragingen van de pensioendienst als dusdanig of op gedragingen van de bestuurders of personeelsleden, op zowel feiten die de voorbereiding of de uitvoering van de beslissing betreffen als op de beslissing zelf, of op louter feitelijke gedragingen, los van elke specifieke beslissing (bijvoorbeeld een vraag om informatie). Ook het niet-handelen van de overheid kan aangeklaagd worden.

Zo kan bijvoorbeeld tegen de weigering van een pensioendienst om een rechterlijke beslissing uit te voeren een klacht worden geformuleerd.

De ombudspersonen hebben met betrekking tot die materies een controle- en informatiefunctie. Zij streven daarbij naar bemiddeling en verzoening tussen de klager en de pensioenadministratie en brengen hun bevindingen uit in verslagen. Zij doen ook aanbevelingen aan de Minister die de pensioenen onder zijn bevoegdheid heeft, bijvoorbeeld wanneer zij tot de vaststelling komen dat het optreden van een pensioendienst onbehoorlijk was of op een meer efficiënte of dienstverlenende wijze kan verlopen.

Indien de ombudspersonen onbevoegd zijn, wordt de klager hiervan onmiddellijk in kennis gesteld en verwijzen zij zo mogelijk door naar de persoon, instelling of dienst die terzake bevoegd is.

Het laatste lid maakt melding van de 'collegialiteit' tussen de twee ombudspersonen. De twee ombudspersonen treden nl. op als college. Dit begrip is geïnspireerd door de "collegialiteit" die is ingesteld voor de federale ombudspersonen en voor de mbudsdiensten ingesteld krachtens de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven. Hieronder wordt verstaan dat de ombudspersonen collegiaal optreden ten einde de eenheid in de behandeling van de klachten die hen worden voorgelegd te verzekeren. Het beginsel van collegialiteit belet echter niet dat de ombudspersonen een interne taakverdeling kunnen doorvoeren. De delegaties die de ombudspersonen elkaar verlenen maken immers het voorwerp uit van een collegiale beslissing.

Artikel 4 verklaart de taalwetten in bestuurszaken van toepassing op de ombudspersonen en hun personeel. De activiteiten van de ombudspersonen bestrijken het ganse land. Dit betekent onder andere dat de betrekkingen met de particulieren verlopen in de taal gebruikt door de particulier en dat de relaties met de administratieve overheden worden beheerst door artikel 39 van de taalwetten in bestuurszaken.

Artikel 5. Dit artikel bepaalt de benoemingsprocedure van de ombudspersonen. De selectieprocedure zal worden vastgelegd door de Koning, op voorstel van de Minister die de pensioenen onder zijn bevoegdheid heeft, bij een in Ministerraad overlegd besluit.

Dit artikel bepaalt tenslotte het statuut van de personen die worden benoemd tot ombudspersoon tijdens en nà dit mandaat, afhankelijk van hun hoedanigheid vóór deze benoeming.

De artikelen 6, 7 en 8 bepalen de benoemingsvoorwaarden, de onverenigbaarheden met het mandaat van ombudspersoon en in welke gevallen de Minister die de pensioenen onder zijn bevoegdheid heeft een einde maakt aan het mandaat van ombudspersoon, de ombudspersoon kan afzetten of afzet.

Teneinde aan de door de Raad van State opgeworpen opmerking met betrekking tot de mogelijkheid van opname van politiek verlof tegemoet te komen, werden de bepalingen van de wet van 22 maart 1995, zoals die werden aangepast aan het desbetreffend advies van de Raad van State, overgenomen.

Het tweede lid van artikel 6 van het voorontwerp werd, ingevolge het protocol 263, weggelaten.

Artikel 9 bevestigt de autonomie van de ombudspersonen. Het is een wezenlijk kenmerk van de ombudspersonen dat zij volledig onafhankelijk kunnen optreden. Met het oog op de onafhankelijke uitoefening van hun bevoegdheden is het daarom noodzakelijk dat de ombudspersonen zich niet moeten, zelfs niet mogen, schikken naar de instructies van de pensioendiensten. Zij ontvangen bijgevolg van geen enkele overheid instructies en genieten van een onschendbaarheidsregeling die geïnspireerd is door deze voor de federale ombudspersonen en het bepaalde in artikel 42 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid voor wat betreft de voorzitter en de leden van het Toezichtscomité van de Kruispuntbank.

De artikelen 10, 11 en 12 bepalen enerzijds wie als 'belanghebbende' wordt beschouwd om een ontvankelijke klacht in te dienen en anderzijds de voorwaarden waaraan de klachten moeten voldoen om ontvankelijk te zijn.

Belanghebbenden zijn personen die klachten hebben met betrekking tot het optreden of de werking van een pensioendienst en het onderzoek, de vaststelling, de raming of de betaling van een wettelijk pensioen zelf. Zij moeten een pensioen genieten lastens een of meer wettelijke pensioenstelsels, daartoe een aanvraag hebben ingediend of een 'aanvraag tot raming' van hun toekomstig pensioenrecht hebben ingediend.

De toegang tot de ombudsdienst is zo informeel mogelijk gehouden. De klacht is ontvankelijk wanneer zij mondeling ter plaatse of schriftelijk wordt ingediend, dit echter maar voor zover de identiteit en het adres van de klager worde vermeld, er een duidelijke uiteenzetting van de feiten wordt gegeven, de klager voorafgaandelijk contact opnam met de betrokken pensioendienst en de klacht geen herhaling is van een eerder geformuleerde klacht. Er zijn bijgevolg filters ingebouwd, die ertoe leiden dat een klacht in bepaalde gevallen onontvankelijk is.

Wanneer de klager onbekend is of de feiten meer dan één jaar oud zijn, beschikt de ombudspersoon over een eigen beleidsruimte. Deze discretionnaire bevoegdheid, die ook voorzien is voor de federale ombudspersonen, moet hen toelaten met specifieke situaties rekening te houden.

In de gevallen dat de klacht 'kennelijk ongegrond is" (op zicht ongegrond), dat de klager niet vooraf zelf contact opnam met de pensioendienst of dat er geen nieuwe feiten worden aangevoerd, wordt de klacht sowieso geweigerd. Ook een klacht die duidelijk met tergende of eerrovende bedoelingen werd ingediend zal als ongegrond worden beschouwd.

Indien de klacht als onontvankelijk wordt beschouwd, moeten de ombudspersonen de klager meteen in kennis stellen van hun beslissing dat zijn klacht niet ten gronde wordt onderzocht. Deze weigering moet gemotiveerd zijn.

Aan de andere kant zullen de ombudspersonen de betrokken pensioendiensten
ervan verwittigen dat een klacht zal worden onderzocht.

Artikel 13 bepaalt de onderzoeksbevoegdheden waarover de ombudspersonen beschikken. Zij krijgen tevens de mogelijkheid een termijn te stellen waarbinnen de pensioendiensten moeten antwoorden op de door hen gestelde vragen. De mogelijkheid om een bindende termijn voor antwoord op te leggen is van essentieel belang voor een doelmatige uitoefening van de bemiddelings- en onderzoeksopdracht van de ombudspersonen.

Het voorstel van de Raad van State met betrekking tot het ontheffen van het beroepsgeheim van de ambtenaar ten aanzien van de ombudspersonen, in het kader van de adviesvraag over het voorontwerp van wet tot instelling van federale ombudsmannen, wordt in dit besluit geïntegreerd. Ook hier is deze regel noodzakelijk teneinde de ombudspersonen hun onderzoeksopdrachten naar behoren te kunnen laten vervullen. De vertrouwelijkheid van de medegedeelde inlichtingen is overigens gewaarborgd aangezien het de ombudspersonen en hun personeelsleden verboden is bekend te maken wat zij in het kader van hun opdracht hebben vernomen.

De toegekende bevoegdheden kunnen worden uitgeoefend door de ombudspersonen zelf of door de leden van hun personeel die zij daartoe aanwijzen.

De hier toegekende bevoegdheden beletten niet dat de ombudspersonen hun onderzoek zoveel mogelijk in samenspraak met de betrokken overheden zullen voeren.

Gevolggevend aan de opmerking van de Raad van State is de voorwaarde waaronder de ombudspersonen zich door deskundigen kunnen laten bijstaan, weggelaten.

Artikel 14 bepaalt dat de ombudspersonen de gerechtelijke overheden of de administratieve overheden op de hoogte brengen indien zij in de uitoefening van hun mandaat een strafrechterlijke overtreding of een tuchtvergrijp vaststellen.

Artikel 15. De opschorting van het onderzoek geldt enkel voor zover de klacht bij de ombudspersoon en het ingestelde orgaan hetzelfde voorwerp hebben.

De pensioendienst is gehouden de ombudspersoon in kennis te stellen van een eventueel ingesteld beroep bij de rechtbank of georganiseerd administratief beroep.

Artikel 16 bevestigt de adviesfunctie en bemiddelingsopdracht van de ombudspersoon. Hij informeert geregeld de klager over het gevolg dat aan zijn klacht wordt gegeven en zal evenzeer aan de klager meedelen wanneer hij tot de conclusie kwam dat de overheid zich in de onderzochte aangelegenheid correct heeft gedragen. Ook dat laatste kan bijdragen tot het herstel van de vertrouwensrelatie tussen de gepensioneerden en de pensioendiensten.

Artikel 17. De ombudspersonen brengen jaarlijks op basis van hun bevindingen een verslag uit over hun activiteiten en eventueel over de moeilijkheden die zij bij de uitoefening van hun functie ondervinden tijdens het voorbije kalenderjaar. Indien zij dat nuttig achten kunnen er over specifieke problemen tussentijdse verslagen worden uitgebracht. De verslagen worden gericht aan de Minister die de pensioenen onder zijn bevoegdheid heeft, de Kamer van Volksvertegenwoordigers en het Raadgevend Comité voor de pensioensector. Zij worden ook openbaar gemaakt.

Het is de bedoeling op die wijze constant evaluaties te maken teneinde de dienstverlening van de verschillende pensioendiensten te optimaliseren en op mekaar af te stemmen.

Artikel 18. De vertrouwelijkheid van de medegedeelde inlichtingen is door dit artikel gewaarborgd, aangezien het de ombudspersonen en hun personeelsleden verboden is bekend te maken wat zij in het kader van hun opdracht hebben vernomen.

Artikel 19. Dit artikel bepaalt dat de ombudspersonen een huishoudelijk reglement opmaken. Dit reglement zal o.m. de termijnen stellen waarbinnen de pensioendienst moet antwoorden op de door de ombudspersonen gestelde vragen. De mogelijkheid om een bindende termijn voor antwoord op te leggen is van essentieel belang voor een doelmatige uitoefening van de bemiddelings- en onderzoeksopdracht van de ombudspersonen.

Artikel 20 legt de werkings-, installatie- en personeelskosten ten laste van de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu. Gevolggevend aan het advies van de Raad van State werd in de tekst van het besluit expliciet vermeld dat dit een dienst is die ressorteert onder het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu.

Artikel 21 bepaalt de pensioenregeling van de ombudspersonen. Nadere regels inzake het statuut en de wedderegeling zullen bij een in Ministerraad overlegd besluit worden vastgelegd.

Artikel 22 voorziet een onmiddellijke inwerkingtreding van het besluit teneinde zo snel mogelijk de nodige maatregelen te kunnen nemen om de ombudsdienst voor de pensioenen operationeel te maken. Dit vereist inzonderheid nog maatregelen met betrekking tot de selectie en benoeming van de ombudspersonen, de samenstelling van de administratieve cel en de effectieve installatie van de cel.

De Minister van Pensioenen,

M. COLLA

Top

ALBERT II, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, inzonderheid op artikel 15, 5°;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 20 maart 1997;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 1 april 1997;
Gelet op het akkoord van onze Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 11 april 1997;
Gelet op het protocol nr. 92/9 van 17 april 1997 van het Gemeenschappelijk Comité voor overheidsdiensten;
Gelet op het protocol nr. 263 van 24 april 1997 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;
Gelet op de hoogdringendheid gemotiveerd door het feit dat dit besluit onmiddellijk in werking moet kunnen treden teneinde de nodige uitvoeringsmaatregelen te nemen met het oog op het operationaliseren van de Ombudsdienst Pensioenen parallel met de inwerkingtreding van de pensioenhervorming voor de werknemers en deze voor de zelfstandigen, hetzij 1 juli 1997;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 25 april 1997, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Pensioenen en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers,

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

HOOFDSTUK I. - DE OMBUDSDIENST PENSIOENEN

Artikel 1. Er wordt een Ombudsdienst Pensioenen bij het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu opgericht.

Art. 2. De Ombudsdienst Pensioenen bestaat uit twee leden; zij behoren tot een verschillende taalrol.

Ter uitvoering van de taken van de Ombudsdienst Pensioenen, omschreven in artikel 3, stelt de Minister die de pensioenen onder zijn bevoegdheid heeft het nodige personeel ter beschikking van die dienst overeenkomstig de modaliteiten door Ons vastgesteld, in een in Ministerraad overlegd besluit.

Art. 3. De taak van de Ombudsdienst Pensioenen bestaat erin:

1° klachten te onderzoeken die betrekking hebben op de handeling of werking van de pensioendiensten belast met het toekennen en de uitbetaling van wettelijke pensioenen;
2° klachten te onderzoeken in verband met :
- de vaststelling van de rechten van de gepensioneerden en toekomstige gepensioneerden op een pensioen lastens een wettelijke pensioenregeling;
- de uitbetaling en het bedrag van die uitkeringen;
3° te bemiddelen en verzoening na te streven tussen de burger en de pensioendienst;
4° op basis van de bevindingen gedaan bij de uitvoering van de opdrachten bedoeld in 1° en 2° aanbevelingen te doen en verslag uit te brengen;

Indien de ombudspersonen onbevoegd zijn, wordt de klager hiervan onmiddellijk in kennis gesteld en verwijzen zij zo mogelijk door naar de persoon, instelling of dienst die terzake bevoegd is.

De ombudspersonen treden op als college.

Art. 4. De bepalingen van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, zijn van toepassing op de leden van de ombudsdienst en het personeel dat hem bijstaat. De activiteiten van de Ombudsdienst Pensioenen bestrijken het ganse land.

Art. 5. De leden van de ombudsdienst worden, voor een hernieuwbaar mandaat van 6 jaar, benoemd door de Koning, op voordracht van de Minister die de pensioenen onder zijn bevoegdheid heeft.

Te dien einde wordt een bericht tot vacantverklaring, met vaststelling van de voorwaarden tot indiening van de kandidaturen, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

De Koning bepaalt, op voordracht van de Minister die de pensioenen onder zijn bevoegdheid heeft, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de selectieprocedure van de kandidaten en dit onverminderd hetgeen voorzien is bij dit besluit.

De ombudspersoon die zich, op het ogenblik van zijn benoeming, in een statutaire band bevindt met de Staat of met enig ander rechtspersoon van publiek recht die onder de Staat ressorteert, wordt van rechtswege ter beschikking gesteld, overeenkomstig de bepalingen van het betrokken statuut, voor de gehele duur van zijn mandaat. Gedurende deze periode
behoudt hij evenwel zijn rechten op bevordering en weddeverhoging.

Indien de ombudspersoon zich op het ogenblik van zijn benoeming in een contractuele band bevindt met de Staat of met enig ander rechtspersoon van publiek recht die onder de Staat ressorteert, wordt de betrokken overeenkomst van rechtswege geschorst voor de gehele duur van zijn mandaat. Gedurende deze periode behoudt hij evenwel zijn rechten op weddeverhoging.

Art. 6. Om tot lid van de Ombudsdienst te worden benoemd moet men :

1° Belg zijn;
2° van onberispelijk gedrag zijn en de burgerlijke en politieke rechten genieten;
3° houder zijn van een diploma dat bij de Rijksbesturen toegang geeft tot een ambt van niveau 1;
4° ten minste vijf jaar nuttige ervaring hebben, op een gebied dat dienstig is voor de uitoefening van het ambt.

Art. 7. Tijdens de duur van het mandaat kunnen de ombudspersonen geen van de volgende ambten, functies of mandaten uitoefenen :

1° het ambt van magistraat, notaris of gerechtsdeurwaarder;
2° het beroep van advocaat;
3° de functie van bedienaar van een erkende eredienst of een betrekking als afgevaardigde van een door de wet erkende organisatie die niet-confessionele morele dienstverlening verstrekt;
4° een bij verkiezing verleend openbaar mandaat;
5° een bezoldigde betrekking in de onderscheiden administratieve overheden;
6° een mandaat of functie in een instelling, bedoeld in artikel 2, § 1 of § 3 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle van de verzekeringsondernemingen.

De ombudspersonen mogen geen openbaar ambt of enige andere functie vervullen waardoor de waardigheid, de onafhankelijkheid of de uitoefening van hun ambt in het gedrang kan komen.

Voor de toepassing van dit artikel worden gelijkgesteld met een bij verkiezing verleend mandaat : het ambt van buiten de gemeenteraad benoemde burgemeester, een mandaat van bestuurder in een instelling van openbaar nut en een ambt van regeringscommissaris, met inbegrip van het ambt van gouverneur, adjunct-gouverneur of vice-gouverneur. De houder van een bij verkiezing verleend openbaar mandaat die zijn benoeming tot lid van de Ombudsdienst aanvaardt, wordt van rechtswege ontheven van zijn door verkiezing verkregen mandaat.

De artikelen 1, 6, 7, 10, 11 en 12 van de wet van 18 september 1986 tot instelling van het politiek verlof voor de personeelsleden van de overheidsdiensten zijn, in voorkomend geval en met de nodige aanpassingen, van toepassing op de ombudspersonen.

Art. 8. De Koning kan, op voorstel van de minister die de pensioenen onder zijn bevoegdheid heeft, een einde maken aan het ambt van de ombudspersoon :

1° op hun verzoek;
2° wanneer zij de leeftijd van 65 jaar bereiken;
3° wanneer hun gezondheidstoestand de uitoefening van het ambt ernstig in gevaar brengt.

De Koning kan, op voorstel van de minister die de pensioenen onder zijn bevoegdheid heeft, de ombudspersonen afzetten :

1° wanneer zij een van de functies bedoeld in artikel 7, eerste en derde lid, uitoefenen;
2° om ernstige redenen.

Art. 9. Binnen de grenzen van hun bevoegdheid, ontvangen de ombudspersonen van geen enkele overheid instructies.

Zij kunnen niet van hun ambt worden ontheven wegens daden die zij stellen in het raam van ambtsvervulling.

HOOFDSTUK II. - BELANGHEBBENDEN EN PROCEDURE

Art. 10. Iedere belanghebbende kan schriftelijk of mondeling ter plaatse bij de ombudspersonen een klacht indienen met betrekking tot :

- de handeling of de werking van de pensioendiensten belast met het toekennen en de uitbetaling van wettelijke pensioenen;
- de vaststelling van de rechten van de gepensioneerden en toekomstige gepensioneerden op een pensioen lastens een wettelijke pensioenregeling;
- de uitbetalingsmodaliteiten en het bedrag van die uitkeringen.

In de klacht staan de identiteit en het adres van de gebruiker vermeld, en wordt een duidelijke uiteenzetting gegeven van de feiten waarover hij zich beklaagt, en van de reeds aangewende middelen om genoegdoening te
bekomen.

De belanghebbende moet vooraf contact zoeken met de pensioendienst(en) ten einde genoegdoening te verkrijgen.

Onder belanghebbende wordt verstaan, de persoon :

- die een pensioen geniet lastens een of meer wettelijke pensioenstelsels;
- die een aanvraag tot het bekomen van een pensioen lastens een van die stelsels heeft ingediend;
- die een aanvraag om raming van zijn pensioenrechten bij de 'Infodienst Pensioenen' heeft ingediend.

Art. 11. De ombudspersonen kunnen weigeren een klacht te behandelen wanneer :

1° de identiteit van de klager niet gekend is;
2° de klacht betrekking heeft op feiten die zich meer dan een jaar voor het indienen van de klacht hebben voorgedaan.

De ombudspersonen weigeren een klacht te behandelen wanneer :

1° de klacht kennelijk ongegrond is;
2° de klager kennelijk ten aanzien van de betrokken pensioenadministratie(s) geen enkele poging ondernam om genoegdoening te verkrijgen;
3° de klacht in wezen dezelfde is als een eerder door de ombudspersonen afgewezen klacht en ze geen nieuwe feiten bevatten.

Art. 12. De ombudspersonen delen de klager onverwijld hun beslissing mee om de klacht al dan niet te behandelen.

De weigering om een klacht te behandelen wordt gemotiveerd.

Er is gevolg gegeven aan de opmerking van de Raad van State met betrekking tot de doorverwijzingen van de klacht. Indien de ombudspersonen onbevoegd zijn voor een bepaald dossier, wordt de klager hiervan onmiddellijk in kennis gesteld en verwijzen zij zo mogelijk door naar de persoon, instelling of dienst die terzake bevoegd is.

De ombudspersonen stellen de pensioendiensten in kennis van de klacht die zij voornemens zijn te onderzoeken.

Art. 13. De ombudspersonen kunnen ambtenaren of diensten waaraan zij in het kader van hun opdracht vragen richten een dwingende termijn opleggen voor het beantwoorden van deze vragen.

Zij mogen tevens ter plaatse alle vaststellingen doen en zich alle bescheiden of inlichtingen doen meedelen die zij nodig achten en alle betrokken personen horen.

De personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hun zijn toevertrouwd, worden van hun plicht tot geheimhouding ontheven in het raam van het door de ombudsmannen ingestelde onderzoek.

De ombudspersonen kunnen zich in het kader van bijzondere onderzoeken door deskundigen laten bijstaan.

Art. 14. Indien de ombudspersonen in de uitoefening van hun ambt een feit vaststellen dat een misdaad of een wanbedrijf kan opleveren, stellen zij overeenkomstig art. 29 van het Wetboek van Strafvordering de procureur des Konings ervan in kennis.

Indien zij in de uitoefening van hun ambt een feit vaststellen dat een tuchtvergrijp kan opleveren, verwittigen zij daarvan de bevoegde administratieve overheid.

Art. 15. Het onderzoek van een klacht wordt opgeschort wanneer omtrent de feiten een beroep bij de rechtbank wordt ingesteld. De administratieve overheid stelt de ombudspersonen onverwijld in kennis van het ingestelde beroep.

In dat geval brengen de ombudspersonen de klager onverwijld op de hoogte van de opschorting van de behandeling van zijn klacht.

De indiening en het onderzoek van een klacht schorsen noch stuiten de termijnen voor het instellen van beroepen bij de rechtbank of van georganiseerde administratieve beroepen.

Art. 16. De klager wordt geregeld geïnformeerd over het gevolg dat aan zijn klacht wordt gegeven.

De ombudspersonen trachten de standpunten van de klager en de betrokken diensten te verzoenen.

Zij kunnen elke aanbeveling die zij nuttig achten richten tot de administratieve overheid. In dat geval brengen zij de minister die de pensioenen onder zijn bevoegdheid heeft en de verantwoordelijke minister voor die administratie ervan op de hoogte.

HOOFDSTUK III. - DE VERSLAGEN VAN DE OMBUDSPERSONEN

Art. 17. De ombudspersonen richten jaarlijks, in de loop van de maand maart, een verslag over hun activiteiten tijdens het voorbije kalenderjaar tot de minister die de pensioenen onder zijn bevoegdheid heeft, de Kamer van Volksvertegenwoordigers en het Raadgevend Comité voor de Pensioensector. Zij kunnen bovendien driemaandelijkse tussentijdse verslagen uitbrengen, indien zij het nuttig achten. Deze verslagen bevatten de aanbevelingen die de ombudspersonen nodig achten en vermelden de eventuele moeilijkheden die zij ondervinden bij de uitoefening van hun ambt.

De identiteit van de klagers en van de personeelsleden van de administratieve overheden mag niet worden vermeld in deze verslagen.

De verslagen worden openbaar gemaakt.

HOOFDSTUK IV. - DIVERSE BEPALINGEN

Art. 18. Artikel 458 van het Strafwetboek is van toepassing op de ombudspersonen en hun personeelsleden.

Art. 19. De ombudspersonen stellen een huishoudelijk reglement vast dat de nadere regels en termijnen voor de behandeling van de klachten bevat. Dit reglement en de wijzigingen eraan worden door de minister die de pensioenen onder zijn bevoegdheid heeft, goedgekeurd en wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

Art. 20. De wedden en toelagen van de ombudspersonen en hun personeel alsmede de kosten met betrekking tot de installatie en de werking van de dienst worden ingeschreven op de Begroting van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu (Bestuur van de sociale zekerheid - afdeling 52 - programma 0).

Art. 21. De Koning stelt, bij in Ministerraad overlegd besluit en op voordracht van de Minister die de pensioenen onder zijn bevoegdheid heeft, het administratief en geldelijk statuut vast van de leden van de Ombudsdienst.

Bij de vaststelling van de wedderegeling wordt rekening gehouden met de nuttige ervaring die bij de aanwerving wordt vereist voor een maximale duur van 6 jaar.

De leden van de Ombudsdienst genieten, voor de duur van hun functie, dezelfde pensioenregeling en regeling inzake herstel van schade ingevolge arbeidsongevallen en beroepsziekten als de met een vaste benoeming beklede staatsambtenaren, volgens de regels vastgesteld door de Koning en onder de voorwaarden voorzien in het eerste lid.

Art. 22. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 23. Onze Minister van Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 27 april 1997.

ALBERT

Terug

top